Madeira, een fantastisch bloemeneiland: Spectaculaire natuur, een aangenaam, subtropisch klimaat, veel bloemen, maar ook grillige bergruggen, duizelingwekkende dalen en een opvallend Brits sfeertje. Madeira is voor genieters en rustzoekers, heeft luxe te bieden en is maar zonder massatoerisme. Als de naam Madeira valt moet ik altijd aan een plek denken die Curral das Freiras heet. Vanuit de hoofdstad Funchal volgde ik een smalle klinkerweg omhoog de bergen in. De weg slingerde door groente- en bananenplantages en hogerop door bossen van geurige eucalyptusbomen. De bermen stonden vol bloeiende agapanthus, bougainville, hibiscus en begonia’s en bij de huisjes, die naar boven toe steeds schaarser werden, zag ik rozen en orchideeën in onwaarschijnlijke hoeveelheden.
En toen was daar het uitzichtpunt Eira do Serrado. Van hieruit keek ik recht in een duizelingwekkend diep dal dat aan alle kanten door loodrechte bergwanden omsloten leek. Heel ver weg op de bodem van de kloof zag ik huisjes, een witte kerk met een vierkante toren, een dorp van speelgoed gebouwtjes. Curral das Freiras, het Dal van de Nonnen. Zo genoemd omdat het in de 16e eeuw een schuilplaats was van een groep clarissen die op de vlucht waren voor plunderende piraten. Er zijn veel van zulke kloven op Madeira, de een nog dramatischer dan de andere, maar Curral das Freiras spant de kroon.
Onderzeese berg
Van de Curral das Freiras is het hemelsbreed niet ver naar het hoogste punt van het eiland, de Rode Piek (Pico Ruivo) met zijn 1862 meter. Dit is de top van een onderzeese berg die 6 kilometer lager op de bodem van de oceaan rust. Een echte reus, maar zijn soortgenoot Pico do Arieiro (1818 meter) mag er ook zijn. Beide rijzen ze op in een versteend maanlandschap vol lava- en basaltblokken en worden ze niet zelden omgeven door koude windvlagen en jagende wolkenflarden die hen voor een deel aan het oog onttrekken. Een heel verschil met het lieflijke Madeira van de bloemen ettelijke honderden meters lager.
Levada’s
Door de vulkanische bodem en het subtropische klimaat is Madeira uiterst vruchtbaar. Probleem is alleen dat er vrijwel geen vlak terrein voorhanden is, zodat alle land- en tuinbouw zich afspeelt op terrassen, de zogenaamde poisos. Soms liggen die op welhaast ontoegankelijke plekken en vraag je je af hoe de boer er in vredesnaam in slaagt zijn lapje grond te bereiken en te bewerken. Het sterk geaccidenteerde terrein zorgde vanouds voor nóg een probleem: dat van de watervoorziening. Het regende op Madeira altijd wel voldoende, vooral in het noordoosten, maar door het grote verval verdween het meeste water snel naar zee. De oplossing: levada’s, irrigatiekanalen die, gebruikmakend van bestaande hoogteverschillen, het regenwater daarheen brengen waar het nodig is. Voor toeristen hebben deze levada’s een extra bekoring: langs al die waterlopen liggen paden, die bedoeld zijn voor het onderhoud aan de levada’s, maar ook prima voldoen als wandelpad. Ze zijn weliswaar niet erg breed, maar altijd ingebed in het groene landschap en geven toegang tot de mooiste en meest ongerepte stukjes Madeira.
Eiland zonder stranden in Madeira
Ook voor niet-wandelaars is Madeira heel toegankelijk, want goed onderhouden wegen brengen je overal waar het mooi is: naar schilderachtige dorpen, interessante uitzichtpunten, kleurige markten, mooie oude kerken en levendige vissershaventjes. Eén ding zoek je er tevergeefs: zandstrand. Hier en daar is er wel een baaitje waar je bij zee kunt komen, maar het zwarte spul op de grond verdient nauwelijks de naam zand en accommodatie is er al helemaal niet. Wie op Madeira wil zonnen en zwemmen maakt gebruik van de baden en de zonneterrassen bij de grote hotels. Of je gaat naar Porto Santo, het zustereiland 50 kilometer naar het noordoosten, dat beschikt over een onbedorven, nauwelijks betreden, breed strand van pakweg 8 kilometer lengte aan de zuidkust dat niet voor niets “Golden Beach” wordt genoemd. Porto Santo is per boot of vliegtuig te bereiken. Je kunt online je vliegtickets reserveren.
Prehistorische monsters
Wie houdt van schilderachtige dorpjes mag Cámara de Lobos niet overslaan. Winston Churchill was er gek op – hij heeft het vele malen geschilderd – en als ik er rondloop begrijp ik al gauw waarom. In het haventje is weinig bedrijvigheid; de vissers varen pas tegen de avond uit en nu zijn ze bezig met het oplappen van een boot, met kaarten of niks doen. Er hangt een serene rust en ik voel de neiging opkomen in een van de op het droge getrokken bootjes te klimmen, net als die tanige visserman languit te gaan en de wereld te laten voor wat zij is. Maar is er nog zoveel te zien, verder dus maar. Cabo Girão, is met zijn 500 meter een van de steilste klippen van Europa, vervolgens via Ribeira Brava naar de Serra de Agua. Hier, op ca. 1000 meter hoogte, kun je het eiland aan beide kanten overzien. Aan de noordkant ziet de zee er heel anders uit dan in het zuiden. Grote golven slaan met geweld op de zwarte basalt kust en wolken schuim drijven dwars over de smalle kustweg. De donkere rotspartijen die vlak voor de kust in zee liggen lijken op prehistorische monsters die in een traag tempo bezig zijn aan land te kruipen.
Sleetje rijden in Monte
Bijna alle toeristen die Madeira aandoen gaan naar Monte, een plaatsje vlak boven Funchal. Ze werpen er een blik op de oude, aftandse villa’s waar in vroeger tijd vermogende aristocraten en blauwbloedige uit heel Europa verlichting plachten te zoeken voor hun kwalen, aangelokt door het milde klimaat en de gezonde lucht. Maar dé attractie van Monte zijn niet die villa’s, maar de carro de cesto, een houten mandslede, waarin je, onder de hoede van twee meedravende begeleiders, een snelle afdaling naar Funchal kunt maken, glijdend door smalle, steil aflopende straatjes die geplaveid zijn met kleine, ronde keien. De sledemannen zien eruit als een kruising tussen Alkmaarse kaasdragers en Venetiaanse gondoliers en het gebeuren staat borg voor veel luidruchtige pret, maar is minder riskant dan het lijkt.
Houteiland
Een andere niet te missen bezienswaardigheid is Machico, de oudste nederzetting op Madeira, op de plek waar in 1419 de ontdekkingsreiziger Zarco aan land stapte. Aan hem is de naam Ilha da Madeira (Houteiland) te danken, want destijds was het eiland dicht bebost, vooral met drakebloedbomen en laurier. Via Machico en een lange tunnel bereik ik Caniçal, een vissershaven, ooit het centrum van de walvisvangst op het eiland. Een paar kilometer verderop leiden trappen naar een door rotspartijen omsloten zandstrand dat vanwege zijn bescheiden afmetingen Strandje (Prainha) heet. Dit is, op een vuurtoren en wat verspreide rotsklompen na, het einde van Madeira. Behalve veel zee zie ik in de verte de vage omtrekken van twee eilandengroepen, de Islas Desertas en de Selvagens, maar daar wonen geen mensen.
Funchal, een lustoord
Terug naar Funchal dus. Met zijn mooie oude stadskern vol dito gebouwen, zijn schone, vaak met kleurige keitjes geplaveide straten, zijn deftige Portugese villa’s in luisterrijke tuinen, zijn vele restaurants en terrassen en al het groen en de bloemenweelde van de parken is het een waar lustoord dat verdient om uitgebreid te worden bekeken. Het vermaarde hotel Reid’s Palace staat als een monument hoog op de klippen boven zee, omgeven door al even eerbiedwaardige soortgenoten als het koloniaal ogende Savoy en het Casino Park Hotel. Het toeristenpubliek is gemengd, maar volgens traditie zie je er nog steeds heel wat oudere Britten die er sinds Churchill kind aan huis zijn. Mede dankzij hen is Madeira een exclusieve reisbestemming, kosmopolitisch, maar zonder massatoerisme, onmiskenbaar Portugees, maar met Engels als tweede taal, waar de fado en de five o’clock tea probleemloos samengaan en waar autochtonen zowel als bezoekers met graagte, maar altijd beschaafd, van het spreekwoordelijke glaasje madeira genieten.